Brussel, 1946. De hoofdstad kreunt onder een meedogenloze hittegolf en de naweeën van de oorlog. Over de daken vlucht een luipaardvrouw, achternagezeten door twee sinistere robots die eruitzien als reuzenpygmeeën. De vrouw glipt het Moustic Hotel binnen via een dakvenster, recht in de kamer van kolonel Van Praag, een opvliegende oud-kolonist. Ze wordt gered uit de handen van de driftkikker door een haast onherkenbare Robbedoes, die aan de drank is geraakt nadat zijn liefde voor Audrey onmogelijk blijkt te zijn. Voor de piccolo werkt de ontmoeting met de luipaardvrouw als een soort elektroschoktherapie. Het is het startschot voor een spannend (semi-)Afrikaans avontuur waarin gezocht wordt naar het verdwenen beeldje van een Afrikaanse stam.